Saturday, June 16, 2012 0 comments

Kortverhaal - Vergeten te Leven [Dutch]


Hoi hier is weer een kort verhaal van mij dat ik graag met jullie wil delen. Het was voor een wedstrijd in het genre Fantasy en gaat over Thor. Veel plezier met lezen! 

Vergeten te Leven

Een deken van glazig ijs zat om haar heen gewikkeld. De tijd stond stil en ze was eenzaam. Hoe lang al? Ze wist het niet, maar het deed er niet toe. Wat ze was, of wie ze ook was, het maakte niets uit, want de wereld draaide door zonder haar. Gevangen en alleen, vergezeld door enkel haar eigen gedachtes. Waar, wie of wanneer ze was wist ze niet. Alles leek een illusie.
In de schimmen van haar gedachtes zag ze een man met een hamer in zijn vuist, naast hem een roedel wolven huilend in de striemende sneeuw. Troebel zag ze de man bewegen en gele gloed kwam uit zijn lichaam en reek naar de hemel. Een bliksemschicht spleet de wolken en in de verte klonk de donder.

Een lichte flits verscheen voor haar ogen en verblindde haar. Schokken van warmte en pijn vloeiden door haar bevroren lichaam.
Was die man en zijn wolven niet één van de velen hersenspinsels geweest?
In het ijs dat haar lichaam omhulde verschenen barsten die zich verspreidden als prachtige gevormde takjes aan een boom. Haar borstkast begon op en neer te gaan. De pijn was bijna ondragelijk, maar er was geen terugkeer mogelijk, want de tijd was weer gaan lopen. Ze opende haar ogen en wilde haar longen uit haar lijf schreeuwen, maar geluid penetreerde nog niet door het ijskoude omhulsel.
Zwiepend en draaiend kwam daar een vreemd wapen aangevlogen. De fraai afgewerkte hamer ramde het getornde ijs. Haar lichaam viel als een omgekapte stam naar beneden en voor het eerst in tijden aaide de fluweel zachte sneeuw haar gezicht. Lucht perste zich een weg door haar neus- en mondholte terwijl zij haar gezicht ophief.
Bevrijd.
De gevangenis waarin zij haar eeuwigheid had doorgebracht was gesprongen. De wind streek over haar koude lichaam terwijl ze haar hoofd met moeite omhoog hief. Wazig zag ze voor haar twee grote voeten steeds dichterbij komen.
De grote voeten stopten voor haar weerloze en broze lichaam. Zijn schaduw veranderde de gloed van de sneeuw in een grijze tint waardoor ze kon zien hoe groot de figuur was.
Ze voelde hoe haar armen van de grond kwamen, om haar middel drukte twee armen zich stevig vast. Haar zicht veranderde, want opeens zag ze niet de sneeuw meer, maar de donkergrijze lucht en sneeuwvlokjes die zachtjes neerdaalden op haar blonde haren. De kracht die geleidelijk aan weer terugkwam zorgde ervoor dat ze haar hoofd lichtelijk op kon tillen en haar redder kon bekijken.
Wie was de man die haar uit haar ijsmantel had gehaald?
Ze zag een blonde, oude man, met een gevlochten snor en blauwe vriendelijke ogen. Het bond van zijn harige jas streelde haar wang. Eén van de wolven had de hamer van de grond gehaald en droeg hem in zijn bek terwijl het beest met het roedel in de verte verdween.
De voetstappen van de man maakte een knisperend geluid en hij zakte telkens een beetje weg in de sneeuw. Ondanks dat ze de man helemaal niet kende, voelde ze zich gemakkelijk bij hem. Hij zou haar geen kwaad doen, dat kon ze voelen.
Hoe lang de reis duurde sinds ze bevrijd was uit haar gevangenis, wist ze niet. Ze had geen besef van tijd, geen manier om het te meten en geen idee waar hij haar naartoe zou brengen. Zijn voeten begonnen vaar te minderen en zijn armen begonnen te bewegen. Aan haar rug kon ze de koude grond van de sneeuw weer voelen en wist ze dat hij haar neergelegd had. Zelf had ze geen energie om overeind te komen, dus ze hoopte diep van binnen dat de man wist wat hij deed. De man boog zijn hoofd over haar heen en een traan van zijn wangen viel op haar gezicht. Toen draaide hij om en liep prompt weg.
‘Wacht …’ probeerde ze te zeggen, maar er kwam enkel onverstaanbaar gebrabbel uit, haar mond werkte nog steeds niet.
Daar lag ze, weer alleen in de sneeuw, kijkend naar de sneeuwvlokjes die neerdwarrelde uit de grijze hemel. Ze kon niet lang genieten van de prachtige avond, want haar ogen voelden te zwaar om open te houden. Haar ledematen begonnen synchroon te voelen, alsof haar lichaam één homp werd en alles aan elkaar vastgeplakt zat. Steeds verder voelde ze zichzelf wegzakken tot ze niet meer in staat was na te denken.

Een onbekende geur sloop in haar neus en trok haar uit haar diepe slaap. Om haar heen voelde het warm en ze opende haar ogen en zag dat ze in een zacht bed wakker werd. Ze ging overeind zitten en keek nieuwsgierig rond. Voor haar stond een man gekleed in een maillot en een opgeblazen, zwart pak met gele en rode linten eraan. Zijn glimlach ging van oor tot oor en hij draaide aan zijn dunne, zwarte snor en drukte een bord onder haar neus.
‘Eet maar.’ Zijn tanden waren blinkend wit met een spleetje ertussen. Bijna scheelkijkend keek ze naar hetgeen er op het bord lag, iets dat ongetwijfeld voedsel moest zijn, maar ze had geen idee wat het was. Een paar keer keek ze naar het bord en weer terug naar de man, zich afvragend waar ze was, wie ze was, wie hij was en wat het was dat op dat bord lag. Ze had zoveel vragen, maar durfde ze niet te stellen, uit angst weer teruggegooid te worden in de sneeuw, of erger, opgesloten in die ijzige gevangenis.
‘Toe dan, het is lekker,’ zei hij geruststellend en hij zette het bord op haar schoot. Gefixeerd bekeek ze het voedsel; het leek net een wafel van bloemen. Nieuwsgierig, maar ook twijfelend, pakte ze de wafel op en bracht hem langzaam naar haar mond om er een minuscuul hapje van te nemen. Het was een verrukkelijke combinatie van zoete en zure smaken die op haar tong prikkelden.
De gordijnen werden opengemaakt door de hofmaarschalk, waarna de zon haar bijna verblindde, maar ze kon nu wel de kamer goed bekijken. Het behang was bezet met roze bloemetjes op de ene helft, en was lentegroen op de andere helft. Tegenover haar scheen de zon fel naar binnen door de grote ramen die van de vloer, die bedekt was met een wit tapijt, tot het plafond reken. Voor het raam stond een zwart, houten ding dat gebogen was aan verschillende kanten en ervoor stond een krukje. Ze herkende het niet en was er erg nieuwsgierig naar. Terwijl ze at, bekeek ze het tafeltje naast het bed, waar een apparaat op stond dat tikkende geluiden voortbracht en waar elke zoveel seconden een wijzer van plek verplaatste.
De man kwam naar haar toe nadat hij even had gewacht bij het gordijn en geïntrigeerd uit zijn ogen te hebben gekeken. Het leek alsof hij haar, bij elke hap die ze nam, bestudeerde en zocht naar iets bekends.
‘Weet je waar je bent?’
Ze schudde voorzichtig haar hoofd, twijfelend of ze wel verder mocht eten.
‘Dit is het kasteel van de hertog, heer Ferdinand,’ zei hij en hij begon met een stoffer het kastje naast het bed zorgvuldig af te gaan. ‘We vonden je in de sneeuw, je lag buiten de stad, dat is echt vreemd. Niemand gaat ooit buiten de stad.’ Zijn stoffer ging langs alle hoekjes en gaatjes van het bed. Ze keek hem benieuwd aan en nam het laatste hapje van haar wafel.
‘Zeg … hoe heet je eigenlijk?’ vroeg de hofmaarschalk nieuwsgierig. Geschrokken van de vraag keek ze hem, nog kauwend, bedenkelijk aan.
 ‘Je hoeft niet te antwoorden hoor, als je dat niet wil.’ Hij rommelde wat in de zakken van zijn pak en haalde er een gouden belletje uit.
‘Wat was er met je gebeurd? Waarom lag je daar in de sneeuw, helemaal alleen?’ vroeg hij, terwijl hij het belletje heen en weer schudde. De deuren werden geopend en er kwam een dik, donker vrouwtje binnen met een enorme bos krullen.
Wederom keek ze de man aan, maar de behoefte om iets te zeggen kwam niet. Kon ze wel wat zeggen? Ze wist niet eens wat.
‘Durf je niet te praten?’ Tegelijkertijd wees hij met zijn vinger naar het bord waarna de dienstmeid die net binnengekomen was het oppakte van het bed en weer de deur uitliep.
De man bleef haar verbaasd aankijken en kwam dichterbij staan.
‘Je wilt echt niets zeggen, hè?’ Hij kwam naast haar op het bed zitten. Ze schudde nog een keer haar hoofd en wees toen naar het houten ding dat bij het raam stond.
De hofmaarschalk draaide zijn hoofd naar het ding en toen weer terug naar haar en glimlachte zachtaardig.
‘Hm … kom maar.’ Hij stond op en gebaarde met zijn handen dat ze op moest staan. Enthousiast pakte ze zijn uitgestoken handen beet en liet zich uit het hoge bed trekken. De beige nachtjapon streelde haar huid en de vloer voelde zacht aan onder haar voeten. Het was een heerlijk gevoel.
De hofmaarschalk liep met haar mee naar het ding. ‘Dit is een Piano. Ken je die?’ Haar hand liet hij los en hij duwde een houten beschermlaag op de piano omhoog waardoor er witte streepjes zichtbaar werden.
‘Kijk,’ hij ging met zijn vinger over de strepen. ‘Hier maken ze muziek mee. De vader van de hertog heeft hem ooit meegenomen van een andere planeet. Het is een eigenaardig ding, niet zoals de instrumenten die wij hebben.’ De man pakte het krukje beet, schoof het wat naar achteren en drukte op de strepen. Opeens hoorde ze een bekend geluid dat haar een warm gevoel gaf van binnen. Het leek net alsof de noten telkens als een hartslag op en neer gingen in haar oren.
‘Ga maar eens zitten.’ Hij trok haar naar het krukje toe en duwde haar naar beneden, daarna legde hij haar vingers op de strepen.
‘Toe maar.’
Ze drukte haar vinger omlaag en hoorde toen weer die mooie klank die ze daarnet ook had gehoord. Het voelde zo vertrouwd en klonk zo puur. Ze drukte nog meer toetsen in en nog meer en voelde het ritme tot op haar botten toe.
Muziek, het was mooi en vulde haar lege ziel.
Het geluid werd steeds weldadiger, omdat ze meer vingers gebruikte.
‘Wat …hoe kan dit? Hoe weet je hoe je dit moet bespelen? Het is nog nooit eerder iemand zo goed gelukt!’ riep de hofmaarschalk met zijn handen op zijn hoofd.
‘Dit is … prachtig, fantastisch!’ Zijn handen zwaaiden in de lucht en het leek alsof hij pirouettes van blijdschap aan het draaien was. Toen stormde hij de kamer uit.
De noten kwamen bij haar in haar hart en ineens begon ze zich weer dingen te herinneren. Deze kamer, ze kende hem al, deze piano, ze wist hoe ze hem moest bespelen, haar verleden.
‘Moet u zien!’ schreeuwde de hofmaarschalk en hij kwam binnen met een welgeklede, blonde man, waarschijnlijk de hertog. Beiden bleven ze achter haar staan, hun adem voelde ze in haar nek neerdalen.
‘Zou het kunnen …’ mompelde de hertog. Ze stopte heel even met spelen en keek naar hem om te zien wie het was die haar beoordeelde. Hij droeg een rood gestreept pak met een wit maillot eronder en had net zo’n gekrulde snor als de hofmaarschalk.
‘Speel maar door,’ beval hij en ze draaide zich weer om. Het gaf niet, want ze vond het erg fijn om het ding te bespelen. De man ging bij het raam staan voor de piano en keek haar streng aan. Telkens als ze de witte strepen indrukte zag ze hoe de noten als kleuren uit de piano schoten. Één van de verwelkte bloemen in de pot bij het raam begon weer te bloeien door de pastelkleuren van de muziek.
De mond van Ferdinand viel alsof hij door de zwaartekracht getrokken werd naar beneden. Met zijn ogen wijd open keek hij naar haar en voelde aan de bloemen in de pot.
‘Dit is …ongelofelijk! Breng haar naar buiten, onmiddellijk! En neem dat ding mee!’ riep hij overweldigend hard. Meteen kwam de hofmaarschalk in actie en ringelde weer aan zijn belletje. Nu kwamen er een aantal mannen door de deur heen gestormd als koeien. Ferdinand zelf hielp haar overeind van het krukje en escorteerde haar naar de deur, de mannen achter hen tilden de loodzware piano op. De hofmaarschalk galoppeerde voor hen en vertelde ze waar ze het naartoe moesten brengen.
‘Ik dacht dat het niet waar was, maar hij sprak toch de waarheid,’ vertelde de hertog terwijl hij naast haar liep. Voor haar zag ze een grote hal met overal tafeltjes met bloemen erop, aan de wanden grote ramen net als in haar kamer en in het midden twee trappen, één naar links en één naar rechts. Er tussenin hing een groot schilderij van een man.
Ferdinand wilde haar meenemen, maar ze bleef prompt stilstaan in het midden van de hal en keek aandachtig naar het schilderij. Iets in het gezicht van de man die erop stond herkende ze. Naast hem stond een vrouw, in een glanzende, gele jurk met glitters erop en een verentooi op haar haren.
‘Dat zijn mijn vader en moeder. Mijn vader bracht de piano mee van één van zijn verre reizen. Hij is tien jaar geleden gestorven. Ooit vertelde hij me dat hij niet eens van mijn moeder hield, maar van een andere vrouw. Hij wilde bij haar blijven, maar dat mocht niet, want hij was uitgehuwelijkt aan mijn moeder en daarom moest hij die vrouw verlaten.’
‘Guy,’ zei ze plotseling. De ogen van de man werden groter en zijn wenkbrauwen fronste hij.
‘Wat zei je?’ Hij bukte voor haar en keek haar geschrokken aan. ‘Hoe weet je hoe hij heet?’
‘Mijn geliefde,’ antwoordde ze en ze liep naar het schilderij en aaide het doek en zijn bladderende stukjes. Alle herinneringen kwamen langzaam weer op hun plek.
‘Dus het is waar, jij bent het! Jij bent diegene waar hij het al die tijd over had. De vrouw met de magische vingers,’ enthousiast pakte hij haar hand en trok haar mee door het kasteel de deur uit. Buiten was het koud, maar dat was niet wat haar opviel. Over het gehele terrein, dat zo groot was als vijftien kastelen, zat een waas die schitterde in de zon. Het leek op een schil van een doorzichtige appel, een luchtbel zoals je die in een bubbelbad had.
‘De beschermkoepel,’ zei hij en hij wees naar de bol die om het gehele stuk land heen zat.
‘Het beschermt ons tegen de sneeuw en de beesten.’ Toen keek hij naar haar terwijl ze rilde van de kou. De lakeien en bediendes kwamen naar buiten gestormd met de piano en extra dikke kleren die ze aan moest trekken, gelukkig hadden zij daar wel aan gedacht. Ze trokken een vest over haar heen en stopte haar voeten in dikke, leren schoenen.
De groep liep in zijn geheel naar het uiterste van de bol, waar de rand de bodem van de grond raakte. Daar zat een glazige deur. De hertog pakte een setje sleutels uit de zak van zijn pak en stopte er eentje in de deur en sloeg hem open. Nu werd het nog kouder en de ijzige wind kwam door de bubbel heen geblazen. Met moeite droegen de bediendes de piano door de grote deur en zette hem neer, net buiten de beschermde koepel.
‘Dit heb ik gedaan, hè?’ vroeg ze en ze keek naar de sombere sneeuwvlokken die uit de hemel neerdaalde op de bevroren grond.
‘Ja,’ antwoordde hij. ‘Er zijn geen bomen meer buiten de koepels. Niets is er nog over. Zelfs de dieren sterven uit.’
Ze knikte. Eindelijk begreep ze alles weer. Hoe lang het ook geleden was, nu was alles weer helder, zoals de glazen schil waar ze net uit was gekomen. Ze liep door de krakende sneeuw naar de piano, ging op het krukje zitten en drukte herhaaldelijk op de toetsen.
Het begon op te houden met sneeuwen, telkens als ze het ritme uit haar vingers liet vloeien, begonnen er steeds meer vlokjes te smelten voor haar ogen. De wolken verdwenen voor de zon die weer doorbrak en de sneeuw die langzaam plaatsmaakte voor een zachte zandgrond.
Haar geliefde die haar had verlaten voor een andere vrouw, althans dat dacht zij, was de reden voor haar tirannie op deze wereld. Zij had de oorlog verklaard met deze planeet, hem verwoest, besneeuwd en groenloos gemaakt. Uit verdriet was ze vergeten wat het leven was. De vreugde, de muziek, de dans. Haar verdriet was hetgeen dat haar opgesloten had in de ijzige gevangenis, gemaakt van tranen.
Grassprietjes ontsprongen uit de grond en bloemen begonnen weer te groeien. De bomen ontwaakten uit hun diepe slaap en de verdorde, bruine kleur maakte plaats voor een donkergroene gloed.
Nu was ze weer compleet. Hij had wel van haar gehouden.
Deze wereld zou zij weer goed maken, want het was haar schuld geweest dat hij zo was geworden. Al het leven groeide weer terug, binnen en buiten de koepel en de sneeuw en somberheid verdwenen van het land.
Toen kwam er een figuur uit de verte op hen afgelopen. Nieuwsgierig en oplettend bekeek ze de man die op haar af kwam. Zijn blonde baard en harige kleren hadden verraden wie hij was.
Ze stond op van het krukje en rende naar hem toe. Haar armen sloeg ze stevig om zijn middel en een traan ontglipte haar ogen.
‘Vader …’ zei ze zachtjes en hij aaide haar gezicht.
‘Je moest eerst je geheugen terug krijgen, voor je weer terug kon komen,’ zei hij en hij knuffelde haar stevig. ‘Kom, dan gaan we naar huis.’
Ze draaide zich nog eenmaal om naar de vriendelijke hertog en zijn bediendes. Haar glimlach was niet aan velen besteed en duidde aan dat zij hen erg dankbaar was voor de herinneringen die ze haar hadden teruggegeven.
‘Bedankt ….godin Freya,’ zei de hertog naar haar terwijl haar voeten van de grond loskwamen. De hofmaarschalk zwaaide lieflijk toen ze voor het laatst naar hem keek voordat ze in de wolken verdween.
Vrij.

 
;