Showing posts with label tekst. Show all posts
Showing posts with label tekst. Show all posts
Tuesday, October 16, 2012 0 comments

Kort verhaal - Eendagsvlieg [NL]



Als eendagsvlieg heb ik toch wel veel taken. Ik moet alles binnen één dag doen. Wakker worden, eten opsporen, bedje zoeken, een vrouwtje vinden, kinderen maken en een keertje doodgaan. Het is ook allemaal zoveel in zo'n korte tijd. Als die meppende reuzen eens zouden weten wat ik allemaal moest doen, zouden ze wél medelijden met me hebben. Maar ach, onze soort is helaas niet zo geliefd.
Vanochtend hebben ze mijn buurvrouw van kant gemaakt. Ik zag haar aan het plafond hangen, aan zo'n sticker die zo lekker ruikt. Ja, ik was zelf ternauwernood ontsnapt, nadat ze me had gewaarschuwd met haar klapperende vleugels. Ik mocht niet naar haar toe komen; het was een val. Nou, ik ben die gevaartes helemaal zat. Moordenaars zijn het. Walgelijke wezens die overal bende maken en hun schaamte op ons afreageren. Wij zitten hun rommel op te eten en ze hameren gewoon op ons in. We doen hen een dienst! Ondankbare smeerlappen. Ik ben er klaar mee. Ze kunnen de pot op. Morgen word ik één dag olifant en trap ik over ze heen.
Tuesday, September 18, 2012 2 comments

Kort Verhaal - Dit kan ik wel, toch?

Wat ruik ik toch? Moeizaam open ik mijn ogen, ze zitten aan elkaar geplakt en mijn oogleden zijn dik. Ik wrijf over mijn gezicht om mezelf wakker te krijgen en voel dat mijn haren aan mijn gezicht kleven. Als ik mijn handen bekijk zie ik pas wat die stank heeft veroorzaakt. Kots.

Naast me ligt de rommel die ik in mijn slaap uit heb gespuugd. Onmiddellijk sta ik op en schrik wanneer ik een paar seconden neem om mijn omgeving in me op te nemen. Ik sta op een zandstrand voor de eindeloze zee. In mijn badpak. Alleen. Met kots.
Het laatste wat ik nog weet, is dat ik op een boot was met mijn vrienden Jacob en Pieter. We waren aan het feesten en ik heb een beetje gedronken. Nou ja, misschien wel veel.
Ik loop naar het water en was mezelf tot ik me weer schoon genoeg voel. Wat je schoon kunt noemen, in deze omgeving. Waar zou ik in hemels naam zijn? Ik kan me echt niet meer herinneren dat we ooit zijn aangemeerd.
Dan zie ik onze boot. Hij is helemaal aan diggelen.
Ik ren naar de boot. ‘Jacob! Pieter!’ Een uur blijf ik hun namen roepen, maar niemand reageert. Ze zijn er niet.
Met schrik besef ik dat niemand zal komen. Ik ben gestrand, in mijn eentje, op een onbewoond eiland.
Wat zou er met de jongens gebeurd zijn? Wat moet ik doen? Help!
Ik sla mezelf voor mijn gezicht om me bewust te maken van mijn eigen gejank. Ik kan er nu niets meer aan doen. Als dit echt een onbewoond eiland is, moet ik voor mezelf zorgen. Ik moet overleven. Dit kan ik wel, toch?
Voedsel, dat moet ik verzamelen. En onderdak, dat moet ik ook regelen. Waarom ben ik nooit bij de scouting gegaan? Ik stamp richting de eerste kokospalm die ik vind en zie er een paar mooie kokosnoten hangen.
Eerst probeer ik omhoog te klimmen, maar dat is geen succes. Telkens als ik bijna boven ben, glijd ik weer naar beneden. Ik bedenk een andere aanpak. Ik haal een stevig stuk hout uit het bos verderop en sla ermee tegen de stam. Een paar kokosnoten vallen naar beneden. Eentje bovenop mijn voet.
‘Godverdomme!’ Ik kijk naar mijn teen, die ondertussen knalrood is geworden en nogal dik uitslaat. In ieder geval heb ik nu voedsel.
In het bos verzamel ik grote bladeren en takken, die overigens flink bedekt zijn met vogelpoep. Met een stokje peuter ik de smurrie van de bladeren af en teken ermee op de kokosnoot die mijn voet vermorzelde. Ik besluit die ene kokosnoot niet op te eten en noem hem Tom. Ik moet iemand hebben om tegen te praten en Tom Hanks heeft het ideale voorbeeld gegeven. Al kijkt Tom niet blij. De derrie is gaan lopen.
Met de takken probeer ik een fatsoenlijk hutje op te zetten. Het zweet breekt me uit, maar het geïmproviseerde stulpje valt constant uit elkaar. Soms lijkt het ook meer op een berg hooi waar een beest doorheen heeft gewroet. Ik pak de kokosnoot op. ‘Jij kon het wel beter, hè? Meneer Hanks.’
‘Alice, wat doe je?’
Van schrik laat ik Tom vallen. Ik draai mijn hoofd en staar recht in het gezicht van Jacob. Pieter komt achter hem staan.
‘Jullie leven nog!’ gil ik, maar als ik eens goed naar hen kijk, valt mijn mond open. Ze dragen Hawaï shirts en zonnebrillen. In hun handen houden ze een drankje.
‘Ik dacht dat jullie…’ stamel ik.
Pieter barst in lachen uit als hij naar mijn kokosnootvriend staart. ‘We hadden niet verwacht dat je zo gestoord zou eindigen.’
Ik wijs omstebeurt naar de boot en dan naar hen.
‘De boot? Ja, we hadden wat problemen. Hij is kapot, want we zijn tegen een rots aangevaren. Jij had jezelf toen al helemaal lam gezopen, dus we hebben je vanochtend hier gelaten, omdat je sliep en je was te zwaar om te dragen,’ legt Jacob uit.
‘We dachten dat je wel wat rust kon gebruiken, met je kater. Je weet wel; zon, zee en strand.’ Pieter grinnikt. Ik staar ongelovig naar de jongens.
‘Het komt goed,’ verzekert Jacob me. ‘We hebben het hotelpersoneel gevraagd of ze een reparatieploeg konden verzorgen en we blijven hier gedurende het weekend. Ze vonden het prima en we kregen ook gratis drankjes! Aardig, hè?’
Mijn neus begint te kriebelen. Aan de linkerkant van mijn lip ontstaat een zenuwtrekje.
Jacob doet zijn zonnebril naar beneden. ‘Dus, hoe was jouw ochtend?’
Tuesday, August 21, 2012 0 comments

Kort Verhaal - Weg [NL]

Weg



Nu


De weg is eindeloos. Populieren staan langs dit grindpad dat ik bewandel, hun oranjegele bladeren vallen zacht op me neer. De hemel is lichtblauw zonder grijze wolken, maar de zon schijnt hier niet. Het geeft niet. Ik voel me vrij.

Zes dagen geleden


Ik heb niet eens de tijd om me aan te kleden, zo plotsklaps dat het gebeurde. Daarnet had ik willen beginnen aan mijn ontbijtje, twee beschuitjes met suiker en een mierzoet kopje thee, nu een lege maag.
Met trillende vingers zit ik te kijken naar het tafereel voor me. Het lijkt allemaal zo onwerkelijk. Een man in een wit pak komt de deur binnenlopen en zet zijn tas op tafel. Uit de tas haalt hij een doos met een plusteken erop en een aantal vreemde instrumenten waarvan ik de namen niet ken. Gelukkig laat hij mij met rust. Hij loopt naar de stoel waar het verwrongen lichaam in zit en gaat met de spullen aan de slag.
Mijn man, waarmee ik meer dan vijftig jaar samen ben, zit op de bank tegenover de stoel. Tranen biggelen over zijn wangen en hij prevelt dezelfde zinnetjes telkens opnieuw. De blik in zijn ogen is onvergetelijk, zo triest.
Een andere man komt binnen. Ze zijn een tijd bezig met het levenloze lichaam, maar het heeft geen zin. Mijn familie is nu ook gekomen. Hun gezichten spreken boekdelen en ze houden mijn ontroostbare man stevig vast. Een snerpend, ritsend geluid is te horen. Daarna wordt de zwarte zak naar buiten gedragen.
Ik moet hier weg.

Ik ga naar mijn eerste dochter, de sterkste van al mijn kinderen. Het nieuws heeft ook haar en haar gezin bereikt. Vanaf beneden hoor ik luid gekrijs uit de slaapkamer komen van haar jongste dochter. Ik weet dat haar vriend bij haar is om haar te troosten, maar het huilen zal niet ophouden, dat weet ik maar al te goed.
Beneden zie ik mijn dochter op een stoel voor de tafel zitten. Achter haar staat mijn schoonzoon met zijn hand ferm in haar schouder gedrukt. Misschien dat ik haar kan helpen, denk ik, maar mijn woorden bereiken haar nu toch niet.
Haar gezicht is lijkbleek en er komt een geluid uit haar keel dat ik nog nooit eerder heb gehoord. Als dat van een wolf, klinkt haar gehuil. Het gaat door merg en been.

Vier dagen geleden


‘Waarom is dit toch altijd zo lastig?’ zegt ze tegen zichzelf. Het penseel gaat ritmisch heen en weer over het doek. Nauwkeurig bestudeert ze telkens de pop die ernaast staat en vervolgens schildert ze dat precies na. Ik glimlach naar mijn kleindochter en ben blij dat ze zich daarin kwijt kan. Die oude pop had ze gekregen van haar moeder, het was een aandenken, iets dat ze wel kon gebruiken nu.
‘Het ziet er prachtig uit,’ zeg ik. De gelijkenis tussen de pop en het schilderij is fantastisch om te zien. Ze is er zo goed in, die creatieve dingen. Ik bedenk me dat dit waarschijnlijk haar manier is om het verdriet te uiten, om het kwijt te kunnen.
‘Ik denk niet dat ik er ooit nog naar wil kijken, als ik klaar ben.’ Met gebogen hoofd kijkt ze naar haar vingers die ondertussen alle kleuren van de regenboog hebben. Ze was nooit zo netjes.

Gisteren


Mijn kleindochter pakt wat donkere kleren uit haar kast. Gelukkig hoefde ze niet naar school deze week, anders had ze ook nog moeten vertellen waarom ze niet kwam. Tegenover haar staat het bed waar ik op zit, kijkend naar haar handelingen. Ik wacht tot we weggaan.
‘Ik denk dat ik dit maar aantrek.’ Ze loopt naar de grote spiegel en houdt een paar kledingstukken voor haar lichaam.
‘Alles is goed,’ zeg ik.
Als ze klaar is loopt ze de kamer uit, zonder wat te zeggen.

De wagen moddert zachtjes vooruit. Op elke auto zitten twee vlaggetjes aan de voorkant. Mijn kleindochter heeft dit nog nooit gezien. De hele stoet, onze familie, komt achter ons aan. Het is een hele gewaarwording, zoveel mensen die allemaal dezelfde bestemming hebben.
Ik zie niets, maar ik hoor een hoop. Opgesloten in mijn eigen wereldje is het alleen maar zacht om me heen en is er niets aan de hand. Ik vind het niet erg hier te zijn. Zij allemaal wel.
Wanneer we de oprit opkomen hoor ik de klepel hard tegen de klok in de toren slaan. Ik word met moeite uit de wagen geholpen en terwijl de hele familie en alle kennissen alvast gaan zitten, helpen mijn schoonzonen en zonen mij. Ik ben nu eenmaal niet zo’n lichtgewicht en ze moeten me toch echt voor een deel naar binnen dragen.
Binnen branden een hoop kaarsen en staat er een pastoor bij het altaar. Iedereen zit al in een kring om hem heen, de helft huilend, de andere troostend. Als ik binnenkom, met behulp van mijn zonen en schoonzonen, kijkt iedereen om naar mij. Ik voel me plotseling heel speciaal.

Hier staan we dan. Mijn man had een mooi plekje gereserveerd, net onder een oude boom. Hier was veel ruimte en het lag helemaal alleen, zoals iedereen dat wel zou willen. Ik kijk omhoog en zie alleen de felle zon en de prachtige, oranje en gele bladeren die naar beneden vallen. De herfst heb ik altijd al een mooi jaargetij gevonden. Ook wij gaan net als die bladeren ooit een keer dood, maar zoals een boom blijft onze familie toch voortbestaan.
Om me heen zie ik de bedroefde gezichten van mijn naasten, de mensen die van mij houden. Ik ben zo blij dat ik hen heb.
Iedereen doet zijn zegje bij het gat waar de donkere kist in ligt. Mijn kleindochter durft niets te zeggen, ze is bang dat ze niet uit haar woorden komt, vertelt ze aan haar moeder. Maar haar moeder luistert niet, want die is te druk met het verwerken van haar eigen verdriet.
Er wordt een mandje gebracht door één van de medewerkers die alles georganiseerd hebben. Ik zie dat er rozenblaadjes in zitten en één voor één worden de omstanders naar voren geroepen om een handje te pakken en ze uit te strooien.
De laatste persoon is mijn kleindochter.
‘Dag oma.’
Ik kijk nog eenmaal naar haar lieve gezicht.
Daarna ga ik weg.
 
;